De VTT - oefening 1: het participium

Vul de zinnen in met het participium van de gegeven werkwoorden.
1. Ik heb deze week al 25 kilometer (lopen).
2. U bent lang (thuisblijven).
3. Op zondagavond heb ik mijn huistaak geschiedenis (maken).
4. Hij is alleen naar Brussel (gaan).
5. Lisa heeft met haar hond (wandelen).
6. Het heeft vandaag veel (regenen).
7. We zijn dit jaar (verhuizen).
8. Jullie zijn vorige week bij ons (komen).
9. Aman heeft bij zijn vriendin (logeren).
10. Dit weekend heb ik veel (studeren).
11. Piet heeft me gisteren een mail (sturen).
12. Heb je al je lessen al ? (leren)
13. Hoeveel borden spaghetti heb je al ? (eten)
14. Lisa heeft buikpijn (hebben)
15. Hoeveel cadeaus heb je van Sinterklaas (krijgen)?
16 De jongens hebben de hele mrgen basketbal (spelen)
17. Hij heeft ons een leuk verhaal (vertellen).
18. Ik heb naar mijn favoriete zanger (luisteren)
19. Heb je het vliegtuig al ? (nemen)
20. We hebben gisteren gezellig samen TV- (kijken).