Panne

De voordeur klapt dicht, het fietsenhok is leeg, de stilte valt over een rommelige ontbijttafel. De stilte van 8.15 uur voormiddag, waarin zelfs de nieuwslezer niet meer praat. In die stilte sluipen vele huisvrouwen stilletjes weer naar bed. Of ze gaan uitgebreid het ochtendblad lezen, of lekker langdurig in bad. Alles met het gigantische schuldgevoel dat ons overal vergezelt als wij met iets leuks bezig zijn. Zo gaat het alle werkdagen. Maar soms gaat het anders.
Ik was net boven toen de bijkeukendeur klapte. Snelle voetjes kwamen de trap op. 'Mam,' klonk Freddy huilerig op de gang, 'mam, m'n band is lek en nou ben ik terug komen lopen en nou kom ik te laat...' Voor een kind is niets rampzaliger dan te laat op school komen; het heeft de panieksfeer van een nachtmerrie, zo'n race tegen de tijd die je gaat verliezen. Als goede moeder mag je dat een kind niet aandoen.
Mijn bad was aan het vollopen, ik stond nog in mijn wufte nachthemd. 'Ik kom zo!' riep ik. 'Ik breng je met de auto.' Het was vijf minuten over halfnegen, ik had nog vijf minuten. Bliksemsnel draaide ik de kraan dicht, haalde een kam door mijn haar, rende op roze slofjes de trap af, greep de eerste jas die ik zag van de kapstok en holde naar de garage. Freddy draafde achter me aan, met roodbehuilde ogen. 'Het is al verschrikkelijk laat,' hijgde hij overbodig. We scheurden het tuinhek uit, richting grote weg. We overschreden de maximumsnelheid glansrijk. 'Ik zie niemand meer van school,' klaagde Freddy bemoedigend. Nog een minuut. Op twee wielen schoot ik de hoek om. Daar lag de school, aan de bosrand. Een houten noodgebouw met grote potkachels en bontgeblokte gordijnen. De kinderen stonden in de rij, de eerste bel was al gegaan. Freddy tuimelde de auto uit. Zonder te groeten rende hij naar zijn meester en stelde zich in het gelid op. Enige seconden later marcheerde hij, schooltas stijf onder de arm, de school binnen. Hij keek niet op of om.
Verlicht haalde ik adem, nu snel naar huis. Ik waagde een blik in de autospiegel. Ik schrok zeer. Ik ben toch al niet mooi, maar nu leek ik helemaal nergens naar. Waarom had ik niet wat lippenstift opgedaan? Geen crisis zonder lippenstift, vond ik altijd, maar nu had ik er geen tijd voor gehad. Ik zag bleek, op mijn sproeten na. Mijn ogen waren dik en lusteloos. Ik zag nu pas dat ik de oude regenjas van Lotje aan had, die me twee maten te groot was. Hij zat vol verfvlekken. Het kantje van mijn roze nachthemd stak er bij de kraag koket bovenuit. Wat een puinhoop allemaal. Vooruit, naar huis.
De auto startte niet. Ik drukte enige malen op het gaspedaal, met mijn roze slof. Een zwoegend geluid, daarna stilte. De school was al begonnen, het plein lag vredig in de voorjaarskou. De cementtegels waren omzoomd door fietsenrekken, het was doodstil. Ik probeerde nog eens te starten. Geen succes. Zo verzuip je de motor, hoorde ik in gedachten de man zeggen. Ik zuchtte en zette mijn zwierige roze voet naast het gaspedaal. Ik wist uit mijn hoofd drie redenen waarom een auto het niet zou kunnen doen: of je had geen benzine, of de accu was leeg, of er zat een vuiltje in de carburateur. Ik controleerde de benzine: halfvol, dus dat was het niet. De accu dan? Ik toeterde in de stille laan, de merels schrokken van dit onverhoedse geluid. Niet leeg dus. Een vuiltje in de carburateur bleef over. Nou en? Hoe ziet een carburateur eruit? Hoe dan ook, ik kon de auto niet uit. Ik had pantoffels aan, en een roze nachthemd onder een smoezelige regenjas. Ik bleef zitten waar ik zat, in de koude cabine van de auto. De straat lag leeg en heel lang voor me, en leeg en heel lang achter me. Wat bosschages, wat hei, wat bungalows, verder niets. Geen levend wezen. Ik wist niet dat die school zo eenzaam lag.

Geen melkman op de weg, laat staan een monteur, of een kennis. Zou ik over een uur nog hier zitten ... ? Misschien wel. In de pauze (tien

 

uur, halfelf, waarom wist ik dat niet?) zou ik waarschijnlijk ontzet worden door de schooljeugd, dan zou ik met nachthemd en al vreugdevol worden ingehaald op het schoolplein. Leuk, reuze leuk. Over tien minuten zou ik het nog eens proberen. Nu maar wachten. Jammer, geen radio in de auto. Hij had 45.983 kilometer gereden. Maar dit was de tweede ronde, hij had dus 145.983 kilometer gereden. Ruim drie keer de aarde rond, een behoorlijk eind. Ik was de zevende eigenaar van dit vehikel, ik had misschien 20.000 kilometer achter het stuur gezeten. Nooit een ongeluk gehad of pech, alleen nu dan. Roemloos in een roze nachthemd langs de berm.

Ik rommelde in het handschoenenbakje. Ik vond een chocoladereep, wat loze pepermuntpapiertjes, een zwemkaart, een zakkam. En daaronder, O lieve voorzienigheid, een glanzend, nimmer ingekeken instructieboek van de auto. Ik begon te lezen, kauwend op de chocoladereep. Het begin was prettig, het ging over lakwerk en bekleding en het schoonmaken van het schuifdak. Vertrouwd huisvrouwenjargon. Daarna groeide allengs mijn paniek. De accuklemmen waren misschien geoxydeerd; even met de hand heen en weer schuiven, schreven ze. Maar hoe doe je dat vanachter het stuurwiel? Je moest polen schoonkrabben, boutje in de klem aandraaien, hoedje van zilverpapier over de accupool... Ach hemeltje. Het tandwiel van de startmotor kon ook vastzitten. 'Om dit euvel te verhelpen zet u de auto in de hoogste versnelling en schud de auto even flink heen en weer (handrem los).' Maar niet in roze negligé, meneer, zoiets doe je niet als dame. Er waren ingewikkelde foto's en tekeningen bij van draden en moeren, en van een mannenhand met gereedschap. Mijn enige gereedschap was een trouwring, een zakkam en een roze slof met pompoen.
Kouwelijk klapte ik het boekje dicht. Ik bekeek mezelf in de spiegel. Ik zag er, behalve lelijk, nu ook heel onzeker uit. Het was bijna negen uur. In de verte kwam een auto aanrijden, een grote Mercedes. Ik zwaaide dringend. De bestuurder knikte ietwat verbaasd terug en reed door. Eenzaamheid, niets. De chocoladereep was op. De school had een kapot hek, zag ik. Het schoolhoofd had spreekuur dinsdagmiddag van 3 tot 4, uitsluitend na afspraak. Beige letters op een bruin bord. De meneer van de eerste klas ijsbeerde op en neer. De kinderen waren ingespannen bezig iets op te schrijven. Aap, noot, mies? Nee, ze waren al verder nu. Mijn moeder staat met panne in de berm, zoiets konden ze vast al wel.
Een grote melkauto draaide de bocht om. Ik stak mijn onverzorgde hoofd door het raam: 'De motor wil niet starten, kunt u me misschien een duwtje geven?' Hij keek bedenkelijk. 'Zal ik 't eens proberen?' bood hij aan. Ik sperde mijn ogen wijd open: 'Ik heb een verstuikte voet, ik kan er niet uit.' Zijn ogen flitsten naar mijn benen: roze slofjes, rode nagels, blote tenen. Geen verband. 'Ik wacht wel effen tot er een maat komt om te helpen,' zei hij. De schat. Even later peddelde een jongeman de straat in. Hij grijnsde geboeid toen hij hoorde wat er van hem verwacht werd. Hij staarde naar mijn frivole strikjes en zei: 'U blijft er zeker in? Zet 'm maar in z'n twee.' Als het vuiltje in mijn valstroomcarburateur Solex 28 PICT nu maar niet al te vuil is, haal ik mijn huis wel. Ik gordde Lotjes regenjas wat dichter, riep geestdriftig 'ja!' en stuurde een dringend schietgebed naar de zwaarbewolkte hemel. De melkman en zijn maat duwden hijgend achter me aan. De motor pakte, ik reed. 'Het beste met uw been!' riepen mijn helpers me nog na. Ze lachten onbeschaamd.
Thuis stond het bad vol kil water. Het huis was stil en onverschillig. De klok wees 9.22 uur. Om twaalf uur lag het nachthemd kuis opgevouwen onder het hoofdkussen. De auto meed ik als een eng beest. Op de fiets ging ik Freddy halen

Uit "Certificaat Nederlands als Vreemde Taal, 1993

Selecteer het antwoord dat je het meest correct lijkt en/of vul in.