A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z
A
aan sport doen faire du sport
aan tafel à table
aan à, de, ... / allumé, en fonctionnement
aandacht, de l’attention
aantal, het le nombre, la quantité
aanvaarden accepter
aanwezig présent
aap, de le singe
aardappel, de la pomme de terre
aarde, de la terre
aardig gentil
aarzelen hésiter
abonnement, het l’abonnement
acht huit
achter derrière
acteur, de l’acteur
activiteit, de l’activité
actrice, de l’actrice
actualiteit, de l’actualité
adres, het l’adresse
advertentie, de l’annonce
advies, het le conseil
af en toe de temps en temps
afdeling, de département, section
afhangen (van) dépendre (de)
afleggen(een examen-) présenter un examen
afmaken achever, terminer
afruimen débarrasser
afschuwelijk affreux
afspraak, de le rendez-vous
afstand, de la distance
afwassen faire la vaisselle
agent, de l’agent
akkoord d’accord.
al (alle) tout, tous
al die mensen tous ces gens
al lang depuis longtemps
allebei tous/toutes les deux
alleen seul, seulement
allemaal tous
allerlei toutes sortes de (choses)
alles tout
als si, lorsque
alsjeblieft s’il te plaît
altijd toujours
ander autre
anders sinon
andere, de l’autre
angst, de la peur, l’angoisse
antwoord, het la réponse
antwoorden répondre
appel, de la pomme
april avril
architect, de l’architecte
arm pauvre
arm, de le bras
artiest, de l’artiste
arts, de le médecin
astronaut(e), de l’astronaute
attractie, de l’attraction
augustus août
auto, de l’auto
avond, de ('s avonds) le soir
avondmaal, het le repas du soir
B
baan, de l’emploi
baard, de la barbe
baas, de le patron
babbelen parler, papoter
baby, de le bébé
bad, het le bain
badkamer, de la salle de bain
bagage, de le bagage
bakken cuire
bakker, de le boulanger
bakkerij, de la boulangerie
ballon, de le ballon
bang zijn avoir peur
bank, de la banque
bank, de le banc
beantwoorden répondre
bed opmaken, het faire le lit
bedankt merci
bedoelen vouloir dire
bedoeling, de le but
bedrijf, het l’entreprise
bedroefd triste
beeld, het l’image
begeleiden accompagner
begin, het le début
beginnen commencer
begrijpen comprendre
behalen obtenir
behalve sauf
behoorlijk (+adj) assez (+adj)
bekend connu
belangrijk important
beleefd poli(ment)
Belg, de le Belge
België la Belgique
Belgische, de la Belge
bellen sonner, téléphoner
beloven promettre
beneden en bas
benzine, de l’essence
bereid prêt
bereiken atteindre
berg, de la montagner
berichtje, het la nouvelle, le message, l’annonce
beroep, het le métier
beschermen protéger
beschouwen considérer
beschrijven décrire
beslissen décider
besluiten décider
best meilleur
bestaan exister
beste (+ voornaam) cher (+prénom)
bestellen commander
bestemming, de la destination
betalen payer
betalend payant
betekenen signifier
betekenis, de la signification
beter mieux, meilleur
beurt, de le tour
bevatten contenir
bevestigen confirmer
bevolking, de la population
bewaren conserver
beweging, de le mouvement
beweren prétendre
bewijzen prouver
bewoner, de l’habitant
bezig (+te) occupé (à)
bezoek, het (op -) la visite (en-)
bezoeken visiter
bezoekje(een _ brengen aan)rendre visite à...
bibliotheek, de la bibliothèque
bidden prier
bieden offrir
bij près de, avec, sur...
bij voorbaat d’avance
bijna presque
bijnaam, de le surnom
bijvoorbeeld par exemple
bios, de le ciné(ma)
bioscoop, de le cinéma
blad, het la feuille
blaffen aboyer
blauw bleu
blij content
blijken sembler
blijven rester
blikje, het la boîte
bloed, het le sang
bloem, de la fleur
boeiend passionnant
boek, het le livre
boekhandel, de la librairie
boodschappen doen faire les courses
boom, de l’arbre
boos fâché
boot, de le bateau
bord, het l’assiette, le tableau
bos, het le bois, la forêt
boter, de le beurre
boterham, de la tartine
bouwen construire
boven en haut
bovendien en outre, de plus
brand, de l’incendie
branden brûler
breken casser
brengen apporter
brief, de la lettre
brievenbus, de la boîte aux lettres
bril, de les lunettes
broek, de le pantalon
broer, de le frère
brood,het le pain
brug, de le pont
bruin brun
buiten dehors
buitengewoon exceptionnel
buitenland, het l’étranger
bus, de la boîte (aux lettres)
bus, de le bus
bushalte, de l’arrêt de bus
buur, de le voisin
buurt, de le voisinage, le quartier
C
cadeau,het le cadeau
café, het le café
cassettespeler, de le lecteur de cassette
CD-speler, de le lecteur de CD
centrum, het le centre
chocolademelk, de le chocolat au lait
chocolademousse, de la mousse au chocolat
cijfer, het le chiffre
citroen, de le citron
club, de le club, l’équipe
collega, de le collègue
computer, de l’ordinateur
concert,het le concert
conclusie, de la conclusion
contact, het le contact
cultuur, de la culture
D
daar là
daarna ensuite
daarom c’est pourquoi
dadelijk tout de suite
dag allemaal bonjour à tous
dag, de le jour
dagboek, het le journal intime
dagelijks quotidien(nement)
dak, het le toit
dalen diminuer
dan alors
dank je merci
dansen danser
dat geeft niet cela ne fait rien
de hoeveelste ? le quantième
december décembre
deel, het la partie
deelnemen participer
dekken dresser (la table), couvrir
denken penser
derde troisième
dertien treize
dertig trente
dessert,het le dessert
deur, de la porte
dezelfde le/la même
dicht bij près de
dichtdoen fermer
dienst, de le service
dier, het l’animal
dierenarts, de le vétérinaire
dijk, de la digue
dik gros
dikwijls souvent
ding, het la chose
dinsdag mardi
directie, de la direction
discotheek, de la discothèque
discussie, de la discussion
dochter, de la fille (lien de famille)
documentatie, de la documentation
doden tuer
doel, het le but
doen faire
dokter, de le docteur
dol zijn op être fou de
dolfijn, de le dauphin
dom bête, stupide
donderdag jeudi
donker sombre
donker, het l’obscurité
donkerblauw bleu foncé
dood mort
doodsbang mort de peur
door de week pendant la semaine
doorbrengen passer (du temps)
doorgeven transmettre
doos, de la boîte
dorp, het le village
dorst hebben avoir soif
dozijn, het la douzaine
draaien tourner
dragen porter
drank, de la boisson
drie trois
drieëntwintig vingt-trois
drinken boire
dromen rêver
droog sec
droom, de le rêve
druk occupé, animé
duidelijk clair, évident
duizend mille
dun fin
durven oser
dus donc
duur cher (argent)
E
echt vraiment, véritable
een, één un
eens une fois, un peu
eenvoudig simple
eergisteren avant-hier
eerlijk honnête
eerst d'abord, premièrement
eerste premier
eetkamer, de la salle à manger
eeuw, de le siècle
ei, de l’oeuf
eigen propre, à soi
eigenaardig bizarre
eigenlijk en fait
eiland, het l’île
einde, het la fin
eindelijk enfin
eindigen terminer
eisen exiger
elektrisch électrique
elf onze
elk chaque
elkaar se, l’un...l’autre
en et
engels, het l'anglais
enkel seul(ement), quelques, ...
enzovoort et cetera
erg très, énormément
erg tof très chouette
erg veel énormément
ergens quelquepart
ernstig sérieux, grâve
eten manger
EU, de (Europese Unie) la Communauté européenne
even un moment, un peu / pair
even...als... aussi...que...
F
familie, de la famille
fan (een ... zijn van) être un(e) fan de...
fantastisch fantastique
favoriet favori
februari février
feest, het la fête
feit, het le fait
fiets, de le vélo
fietsen faire du vélo
figuurlijk au sens figuré
fijn bien
film, de le film
flauw fade, faible
fles, de la bouteille
fluisteren chuchoter, souffler
folder, de le dépliant
formulier, het Ie formulaire
foto, de la photo
fotokopie, de la photocopie
fototoestel, het l'appareil photographique
fout, de la faute, l’erreur
frans, het le français
friet, de la frite
frisdrank, de la boisson rafraîchissante
fruit, het le fruit
fuif, de la boum, la soirée
functie, de la fonction
fysica, de la physique
G
gaaf terrible, formidable
gaan aller
gang,de le couloir
garage, de le garage
gas, het le gaz
gast, de l’invité, le visiteur
gauw vite
geachte heer Monsieur (par écrit)
gebaar, het le geste
gebak, het Le gateau, la patisserie
gebeuren arriver, se passer
gebeurtenis, de l’événement
geboortedatum, de la date de naissance
geboorteplaats, de le lieu de naissance
geboren zijn être né
gebouw, het le bâtiment
gebruiken utiliser
gedrag, het le comportement
geduldig patient
gedurende pendant
geel jaune
geen pas de, aucun
gehakt haché
geheel entier(ement)
geheim secret
gek zijn op être fou de...
gek fou
geld, het l’argent
geleden (twee weken _ ) il y a (deux semaines)
gelijk égal, égaux
gelijk hebben avoir raison
gelijnd ligné
geloven croire
geluid, het le bruit
geluk, het le bonheur, la chance
gelukkig heureux (-sement)
gemakkelijk facile(ment)
gemeente, de la commune
gemeentelijk communal
geneeskunde la médecine
genoeg assez, suffisamment
geruit quadrillé
geschiedenis, de l’histoire (branche)
geslacht, het le sexe
gesuikerd sucré
geur, de l’odeur
gevaar, het le danger
gevaarlijk dangereux
geval, het le cas
geven donner
gevoel, het Ie sentiment
geweld, het la violence
geweldig fameux, formidable
gewoon habitué, habituel
gewoonlijk d’habitude
gewoonte, de l’habitude
gewicht, het le poids
gezinslid, het (pl.: -leden) le membre de la famille
gezond sain
gezondheid, de la santé
gisteravond hier soir
gisteren hier
gitaar spelen jouer de la guitare
gitarist, de le guitariste
glas, het le verre
glimlachen sourire
goed bien
goedkoop bon marché
goeiemorgen bonjour
gooien jeter
gordel, de la ceinture
gordijn, het le rideau
goud, het l’or
graag volontiers
grap, de la blague
grappig marrant
gras, het l’herbe
grens, de la frontière
grijs gris
groen vert
groente, de le légume
groep, de le groupe
groet, de salut(ation)
grond, de le sol
groot grand
grootvader, de le grand-père
gymzaal, de la salle de gymnastique
H
haar, het les cheveux
haast hebben être pressé(e)
halen aller chercher
half, halve demi
hallo salut
ham, de le jambon
hand, de la main
handel, de le commerce
handtekening, de la signature
hangen pendre
hard dur
hart, het le coeur
haven, de le port
hebben avoir
heel drôlement, très
heer, de le monsieur
heerlijk délicieux
heet très chaud
helemaal tout à fait
helemaal niet pas du tout
helft, de la moitié
helpen aider
hemd, het la chemise
hemel, de le ciel
herfst, de l’automne
herhalen répéter
herkennen reconnaître
herstellen réparer
het liefst hebben préférer
heten s’appeler
heuvel, de la colline
hier ici
Hoe... ? comment ?
Hoe dikwijls/vaak ? Combien de fois...?
Hoe oud ? quel âge...?
Hoe ziet hij/ze eruit ? de quoi a-t-il/elle l’air?
hoed, de le chapeau
hoek, de Ie coin
hoeveel ? combien?
hoeveelste, de ? le quantième?
hoewel bien que, quoique
hoezo ? comment ça ?comment donc ?
hoi salut
hond, de le chien
honderd cent
honger hebben avoir faim
hoofd, het la tête
hoofdingang, de l'entrée principale
hoofdstad, de la capitale
hoog haut
hoogte, de la hauteur
hopen espérer
horen entendre
horloge, het la montre
hotel, het l’hôtel
houden van aimer
hout, het le bois
huis, het la maison
huistaak, de la tâche à domicile.
huiswerk, het Le devoir
hulp, de l’aide
huren louer
I
idee, het l’idée
ieder chaque
iedereen tout Ie monde, chacun
iemand quelqu’un
iets quelque chose
iets anders quelque chose d'autre
ijs(je), het la glace
ijsbaan, de la patinoire
inderdaad en effet
indruk, de l’impression
informatie , de l’information
ingang, de l’entrée
instrument, het l’instrument
interessant interessant
interview, het l’interview
interviewen interviewer
invloed, de l’influence
invullen remplir
Italiaan, de l’Italien
Italiaanse, de l’Italienne
Italië l’Italie
J
jaar, het l’année
jagen chasser
jaloers jaloux
jam, de la confiture
jammer dommage
januari janvier
jarig zijn avoir son anniversaire
jas, de la veste, le manteau
jazeker certainement
jeugdgroep, de le groupe de jeunes
jeugdig jeune
jeugdmagazine, het Ie magazine pour jeunes
jong jeune
jongen, de le garçon
jongere(n), de le jeune
journalist, de le journaliste
juffrouw, de la demoiselle
juist (tout) juste
juli juillet
juni juin
jurk, de la robe
K
kaart, de la carte (postale...)
kaas, de le fromage
kalm calme
kamer, de la chambre
kamp, het le camp
kans maken op avoir des chances de
kans, de la chance, l'occasion
kant, de le côté
kantoor, het le bureau
kapper, de le coiffeur
karakter, het le caractère
kast, de l’armoire
kat, de le chat
kauwgom, de le chewing-gum
keel, de la gorge
kelder, de la cave
kennen connaître
kennis, de la connaissance
kennismaken faire connaissance
kerel, de le gars
kerk, de l’église
kermis, de la kermesse
keuken, de la cuisine
keuze, de Ie choix
keuzevak, het Ie cours à option
kiezen choisir
kijken (naar) regarder
kind, het (pl.: kinderen) l’enfant
kinderspel, het Ie jeu d'enfant
kip, de Ie poulet
klaar prêt
klaarmaken préparer
kladschrift, het Ie cahier de brouillon
klagen se plaindre
klant, de le client
klas, de la classe
klasgeno(o)t(e),de Ie (la) camarade de classe
klaslerares, de la titulaire de classe
kleedkamer, de Ie vestiaire
klein petit
kleren, de les vêtements
kleur, de la couleur
klimmen grimper
klok, de l’horloge
kloppen frapper (à la porte)
knie, de le genou
knoop, de le noeud
knutselen bricoler
koe, de la vache
koelkast, de le frigo
koffie, de le café
kok,de le cuisinier
koken cuisiner
kokkin, de la cuisinière
komen venir
komst, de la venue
koning(in), de le roi, la reine
kopen acheter
kop, de la tasse / la tête
kort court
kosten coûter
koud froid
kous, de le(s) bas
kraan, de le robinet
kracht, de la force
krant, de le journal
krijgen recevoir
kruiswoordraadsel, het les mots croisés
kunnen pouvoir
kunstenaar/nares, de l'artiste
kusje, het le bisou
kussen embrasser
kust, de la côte
kwaad fâché
kwart, het le quart
L
laag bas
laat tard
laatst(e), de/het le dernier
lachen rire
land, het le pays
lang geleden (dat is -) cela fait longtemps
lang long
langer plus long, plus grand
langskomen passer
langs le long de
langzaam lentement
laten laisser, faire + inf.
later plus tard
Latijn, het Ie latin
lawaai, het le bruit
leeftijd, de l’âge
leeg vide
leerling(e), de l'élève
leger, het l’armée
leggen poser
leiden mener, conduire, diriger
leider, de Ie dirigeant
lekker délicieux
lelijk laid
lenen prêter
lengte, de la longueur
lepel, de la cuillère
leraar, de le professeur
lerares, de le professeur (féminin)
leren apprendre
les, de la leçon
letter, de la lettre (A, B, C...)
leuk chouette
leven, het la vie
leven vivre
lezen lire
lichaam, het le corps
lichamelijke opvoeding, de l'éducation physique
licht, het la lumière
lichtgroen vert pale
lid, het (de leden) le membre
liedje, het la chanson
lief gentil
liefde, de l’amour
liegen mentir
lievelings-... le/la...préféré(e)
liever de préférence
liggen se trouver, être couché
lijden souffrir
lijn, de la ligne
lijst, de la liste
liniaal, het/de la latte
linkerkant, de le côté gauche
links (van) à gauche (de)
links afslaan tourner à gauche
lip, de la lèvre
liter, de le litre
logeren loger
lopen courir
lucht, de l’air
luchthaven, de l’aéroport
lucifer l’allumette
lui paresseux
luider spreken parler plus fort
luisteren (naar iets) écouter (quelque chose)
M
maal, de = keer la fois
maal, het le repas
maaltijd, de le repas
maand, de le mois
maandag lundi
maandrapport, het Ie bulletin, Ie rapport mensuel
maar mais
maart mars
maat, de la taille, la mesure, la pointure
maatschappij la société
mag ik mee? Puis-je t’/vous accompagner?
mager maigre
maken faire
makkie (dat is een -!) c'est du gâteau!
man, de l’homme
manier, de la manière
markt, de le marché
Marokkaan, de le Marocain
Marokkaanse,de la Marocaine
Marokko le Maroc
medewerker, de Ie collaborateur
meebrengen apporter, amener
meedoen aan participer à
meenemen emporter
meer ...dan plus... que
meestal la plupart du temps
meester, de le maître
meevallen bien se dérouler
meewerken collaborer
mei mai
meisje, het la fille
melk, de le lait
men on
meneer monsieur
mening, de l'opinion
mensen, de les gens
merken remarquer
mes, de le couteau
met vakantie zijn être en vacances
met vriendelijke groeten salutations amicales
met z'n hoevelen ? (à) combien ?
meteen immédiatement
meter, de la marraine
middag, de ('s middags) le midi
middel, het le moyen
middelbaar secondaire
midden, het (in het -) Ie milieu (au -)
miljard milliard
miljoen million
minder ...dan moins... que
minister, de le ministre
misschien peut-être
missen rater, manquer
moe fatigué
moeder, de la mère
moeilijk difficile
moeilijkheid, de la difficulté
moeite, de l’effort, la peine
moeten devoir
mogelijk possible
mogen pouvoir (permission)
moment, het le moment
mond, de la bouche
mondeling examen, het l'examen oral
monument, het Ie monument
mooi beau
moord, de le meurtre
morgen demain
mossel, de la moule
mosterd, de la moutarde
museum, het le musée
muziek spelen jouer de la musique
N
na elkaar l'un après l'autre
na après
naam, de le nom
naast à côté de
namiddag, de l'après-midi
nationaliteit, de la nationalité
natuur, de la nature
natuurlijk naturellement
nauwelijk à peine
Nederland les Pays-Bas
Nederlander, de le Néerlandais (habitant)
Nederlands, het le néerlandais (langue)
Nederlandse, de la Néerlandaise
nee, hoor non, tu sais
neef, de le cousin
negen neuf
negentien dix-neuf
negentig nonante
nemen prendre
nergens nulle-part
nerveus nerveux
net (in het -) au net
net als jij tout comme toi
netjes proprement
niemand personne
niet zo veel pas tant que ça
niet zo... als pas aussi... que
niet... meer ne...plus
niets anders rien d'autre
niets rien
nietwaar ? n’est-ce pas?
nieuw nouveau
nieuws, het la (les) nouvelle(s)
nodig nécessaire
nog encore
nogal assez, plutôt
noodzakelijk nécessaire
nooit jamais
november novembre
nu maintenant
nummer, het le numéro
O
oefening, de l’exercice
of ou, si
ogenblik, het le moment
oktober octobre
om... te pour, afin de
om acht uur à 8h
oma, de la grande-mère
omdat parce que
omelet, de l'omelette
onbekend inconnu
ondanks malgré
onder en dessous de
onderneming, de l’entreprise
onderweg en route
onderwijs, het l’enseignement
onderzoek, het l’enquête, la recherche, l’examen (médical)
ongelooflijk incroyable
ongeluk, het l’accident
ongeval, het l’accident
ongeveer environ
onmiddellijk tout de suite, immédiatement
onmisbaar indispensable
onmogelijk impossible
ons nous (pr.pers. objet)
ontbijt, het le petit déjeuner
onthouden retenir
ontmoeten rencontrer
ontvangen recevoir (par ex. courrier)
oog, het l’œil
ooit un jour, jamais (positif : As-tu jamais été en Inde ?)
ook aussi
oom, de l’oncle
oorlog, de la guerre
oorring, de la boucle d'oreille
oosten, het l’est
op sur
op de hoek van au coin de
op het einde van au bout de, à la fin de...
opa, de le grand-père
opbellen téléphoner
opeens soudain
open ouvert
opendoen ouvrir (une porte par ex.)
openen (s’) ouvrir
openingsuur, het l'heure d'ouverture
ophalen ramasser, aller chercher
ophouden arrêter, finir
opleiding, de la formation
oplossing, de la solution
opmerking, de la remarque
opnemen (de telefoon-) décrocher
opnemen (geld) retirer (de l’argent)
opnemen enregister
opnieuw à nouveau
oppassen faire attention
opruimen mettre en ordre
opstaan se lever
opstellen rédiger
opsturen envoyer
opvallen se faire remarquer
oranje, het l’orange (couleur)
orde, de l’ordre
organiseren organiser
oud vieux
ouders, de les parents
over à propos de
overal partout
overheid, de les autorités, l’état
overkant, de l’autre côté
overmorgen après-demain
overschrijven retranscrire, recopier
oversteken traverser
overtuigen convaincre
P
paar (een) quelques
paard, het le cheval
paardrijden faire de l’équitation
paars, het Ie violet
paasvakantie, de les vacances de Paques
pak, het le costume
pakje, het le paquet
pakken (koffers-) emballer, faire ses valises
pannenkoek, de la crêpe
papier, het le papier
park, het le parc
parkeren se garer
parlement, het le parlement
partner, de Ie partenaire
pas à peine, tout juste
Pasen Pâque
paskamer, de la cabine d’essayage
passen aller (bien), convenir
pen, de le stylo
pennevriend, de le correspondant
pers, de la presse
persoon, de la personne
persoonlijk personnellement
pesten embêter
pet, de la casquette
piano, de le piano
pijn, de la douleur
pijn hebben avoir mal
pikdonker très noir, noir comme dans un four
piloot, de / pilote le, / la pilote
pingpongtafel, de la table de ping-pong
plaat, de le disque
plaats.de le lieu, l’endroit
plaatsen placer
plan, het le plan
plank, de la planche
plant, de la plante
planeet, de la planète
plantentuin, de le jardin botanique
plattegrond, de le plan
plein, het la place
plezier maken s'amuser
ploeg, de l'équipe
plotseling soudain(ement)
poetsen (schoenen -) nettoyer, cirer
poetsen (tanden-) brosser (les dents)
politiebureau, het le bureau de police
pomp, de la pompe
pop, de la poupée
popster, de la vedette pop
post, de le courrier
posten poster
poster, de le poster
postkaart, de la carte postale
postkantoor, het le bureau de poste
postzegel, de le timbre
pot, de le pot
prachtig magnifique
praktisch : pratique
praten parler, bavarder
prettig agréable
prijs, de Ie prix
prima formidable(ment)
proberen essayer
probleem, het le problème
produkt, het le produit
proeven goûter, essayer
programma, het Ie programme
provincie, de la province
publiek, het Ie public
punt, het Ie point
Q
qua en ce qui concerne
quiz. de le jeu
quizvraag, de la question du jeu
R
raad, de le conseil
raam, het le fenêtre
raar bizarre
radio, de la radio
reactie, de la réaction
reageren réagir
rechtdoor gaan aller tout droit
rechterkant, de le côté droit
rechts à droite
redelijk raisonnable(ment), plutôt
refter, de Ie réfectoire
regelen régler
regen, de la pluie
regenen pleuvoir
regering, de le gouvernement
reis, de le voyage
reizen voyager
rekenen compter, calculer
rekening, de le compte, l’addition
rekenmachine, de la machine à calculer
repareren réparer
reserveren réserver
reservering, de la réservation
rest, de Ie reste
restaurant, het le restaurant
resultaat, het le résultat
rij,de la rangée, Ie rang
rijden rouler
rijk riche
rijst, de le riz
ring,de l'anneau
ringmap, de la farde à anneaux
roepen crier
rok, de la jupe
roken fumer
rol, de Ie rôle
rolschaatsen faire du patin à roulettes
rond rond / environ
rondom autour de
rood rouge
rug, de Ie dos
rugzak, de le sac à dos
ruilen échanger
ruim spacieux
ruimte l’espace
rustig calme(ment)
ruzie, de la dispute
ruzie maken / ruziën se disputer
S
's morgens le matin
saai monotone, ennuyeux
samen ensemble
het sap (appelsap...) le jus (le jus de pomme)
samenvatting, de Ie résumé
schaatsen patiner
schenken offrir, verser
schieten tirer (fusil)
schijn,de l'apparence
schijnen sembler, paraître
schilderen peindre
schip, het (de schepen) le navire
schitterend brillant, étincelant
schoen, de la chaussure
school, de l’école
schoolagenda, de Ie journal de classe
schoolbenodigdheden,de les fournitures scolaires
schooldag, de le jour d'école
schoolvak, het la branche (scolaire)
schoon beau
schouder, de l’épaule
schouwburg, de le théâtre
schrift, het Ie cahier
schrijven écrire
schrijver, de l’écrivain
schrikken s’effrayer, sursauter
schudden secouer
secretariaat, het Ie secrétariat
seizoen, het la saison
september septembre
sfeer, de l’ambiance
sigaret, de la cigarette
sinaasappelsap, het Ie jus d'orange
sla, de la salade
slaan frapper
slaap, de le sommeil
slaapkamer, de la chambre à coucher
slagen réussir
slager, de le boucher
slagroom, de la crème fraîche
slank élancé, mince
slapen dormir
slaper, de Ie dormeur
slecht mal, mauvais
slechts seulement
sleutel, de la clé
slim malin
slot, het la serrure, Ie cadenas
sluiten fermer
smakelijk bon appétit
snede,de la tranche
snel vite
snelheid, de la vitesse
snijden couper
snoepen manger des bonbons
snoepje, het. Le bonbon
snor, de la moustache
snurken ronfler
soep, de la soupe
sok, de la chaussette
sommige certain(e)s
soms parfois
soort, het la sorte (de)
Spaans, het l’espagnol
Spanjaard, de l’Espagnol
Spanje l’Espagne
sparen économiser
spel, het le jeu
spelen jouer
spiegel, de le miroir
spijten regretter
het spijt me je regrette
spin, de l’araignée
sport, de le sport
sportkledij, de Ie vêtement de sport
sportschoen, de la chaussure de sport
sporttas, de Ie sac de sport
sportveld, het le terrain de sport
spreekbeurt, de l'exposé, l'élocution
spreken parler
springen sauter
staan être debout, se trouver
stad, de la ville
stadhuis, het l’hôtel de ville
stappen marcher, monter dans
station, het la gare
steen, de la pierre
ster, de l'étoile, la vedette
sterk fort
sterven mourir
steunen soutenir
stil calme, silencieux
stilte, de Ie silence
stipt pile, juste, ponctuel
stoel, de la chaise
stof, de la matière
stom stupide
stoppen arrêter
storen déranger
storm, de la tempête
straat, de la rue
strafwerk, het la punition
straks tout à l’heure
strand, het la plage
streek, de la région
streep, de la rayure
streng sévère
strip, de la bande dessinée
student(e), de l’étudiant(e)
studeren étudier
studiezaal, de la salle d'étude
studio, de le studio
stuk (de microfoon is ~) cassé
stuk, het le morceau
sturen envoyer
stuur, het le volant
suiker, de le sucre
supermarkt, de le supermarché
surfen surfer, faire du surf
sympathiek sympathique
systeem, het le système
T
taak, de la tâche
taal, de la langue (parlée)
taalfout, de la faute de langue
taart, de la tarte
tachtig quatre-vingt
tafel, de la table
tafeltennis, het le tennis de table
tand, de la dent
tandarts, de le dentiste
tante,de la tante
tapijt, het Ie tapis
tas, de le sac
te + adjectif trop
te voet à pied
technicus, de Ie technicien
tegen contre
tegenlijk en même temps
tegenover en face de
tegenstelling (in_met) contrairement à
tegenvallen mal se dérouler
tekenen dessiner
tekst, de le texte
telefoon, de le téléphone
telefoongesprek, het la conversation téléphonique
telefoontje, het le coup de téléphone
televisie, de la télévision
tellen compter
tenminste au moins
tenslotte enfin, flnalement
tennissen faire du tennis
tennistoernooi, het le tournoi de tennis
terras, het la terrasse
terugbellen retéléphoner
terugbrengen rendre, rapporter
terugkomen revenir
terwijl pendant que
testen tester
tevreden content
thee, de le thé
thuis à la maison
tien dix
tiental, het la dizaine
tijd, de Ie temps
tijdens pendant
toch quand même
toegang, de l’entrée, l’accès
toegangskaart, de la carte d'entrée
toekomst, de le futur
toelaten permetter
toen lorsque (dans le passé) / alors (dans le passé)
toerisme, het Ie tourisme
toeschouwer, de Ie spectateur
toestand, de la situation
tof chouette
toilet, het le W.C.
tomaat, de la tomate
tomatensap, het le jus de tomate
tomatensaus, de la sauce tomate
toneel, het Ie théatre
toneelstuk, het la pièce de théâtre
tonen montrer
top, de le sommet
tot jusque
tot schrijfs à la prochaine lettre
tot volgende week à la semaine prochaine
touw, het la corde
traan, de la larme
tram, de le tram
trap, de l'escalier
trein, de le train
trek hebben in avoir envie de
trekken tirer
trots ( - zijn op) fier (être – de)
trouw fidèle
trouwen se marier
trouwens d’ailleurs
trui, de le pull
t-shirt, het le t-shirt
tuin, de le jardin
Turk, de le Turc
Turkije la Turquie
Turkse, de la Turque
turnen faire de la gymnastique
tussen entre
twaalf douze
twee deux
tweeëntwintig vingt-deux
tweelingzus, de la soeur jumelle
twijfel, de le doute
twintig vingt
U
uitdelen distribuer
uitdrukking, de l’expression
uiteindelijk finalement
uitgaan sortir
uitleggen expliquer
uitnodigen inviter
uitnodiging, de l’invitation
uitstapje, het l'excursion
uitstappen descendre (véhicule), débarquer
uitstekend excellent
uitzenden envoyer, émettre
uitzending, de l'émission
uitzicht, het la vue
uur, het l’heure
uw votre (forme polie)
V
vaak souvent
vader, de le père
vak, het la branche, la discipline, la case
vakantie, de les vacances
van ...tot de...(jusqu’)à
van buiten de mémoire, par coeur
van plan zijn avoir l'intention de
vanaf depuis, à partir de
vanavond ce soir
vandaag aujourd’hui
vangen attraper
vanmiddag ce midi, cet après-midi
vanmorgen ce matin
vannacht cette nuit
varen naviguer
vast fixe, sûrement
vast en zeker sûr et certain
vaststellen constater
vechten se battre
veel beaucoup de
veel geluk bonne chance
veel groetjes meilleurs salutations
veel liefs bien amicalement
veertien quatorze
veertig quarante
venster, het la fenêtre
ver loin
veranderen changer
verandering, de le changement
verbaasd étonné
verbieden interdire
verblijven séjourner
verdelen diviser, partager
verder en plus / plus loin
verdieping, de l’étage
verdwijnen disparaître
vergadering, de la réunion
vergelijken comparer
vergeten oublier
vergissen (zich) se tromper
verjaardag, de l’anniversaire
verjaardagsfeest, het la fête d’anniversaire
verkeerd verbonden zij avoir composé un faux numéro
verklaren déclarer
verkopen vendre
verkrijgen obtenir
verleden jaar l'an passé
verleden maand le mois dernier
verliezen perdre
verlopen se passer, se dérouler
vermoeden supposer
verontschuldigen(zich) s’excuser
veroorzaken causer, provoquer
verpleegster, de l’infirmière
verplichten obliger
verrassing, de la surprise
verschil, het la différence
versieren décorer
versiering, de la décoration
verstaan comprendre
verstandig intelligent
vertalen traduire
vertellen raconter
vertrekken partir
vervelend ennuyeux
verwachten attendre, s’attendre à
verwarming, de le chauffage
verzamelen collectionner
verzameling, de la collection
verzekering, de l’assurance
videospel, het le jeu vidéo
vier quatre
vieren fêter, célébrer
vijf cinq
vinden trouver
vinger, de le doigt
vis, de le poisson
visser, de le pêcheur
Vlaanderen la Flandre
vlees, het la viande
vliegen voler (air)
vliegtuig, het l’avion
vlinder, de le papillon
vlug vite
voedsel, het la nourriture
voelen sentir
voet, de le pied
voetbal, het Ie football
voetballen faire du foot
voetballer, de Ie footballeur
voetbalmatch, de Ie match de footbal!
vogel, de l’oiseau
vol plein
voldoende suffisant
volgen suivre
volgende maand le mois prochain
volgens d’après
volleybal spelen jouer au volley-ball
vóór devant
voor pour
vooral surtout
voorbeeld, het l’exemple
voorbereiden préparer
voorbereiding, de la préparation
voorbij zijn être fini
voordeel, het l’avantage
voornaam, de le prénom
iemand voorstellen présenter quelqu’un
vooruit en avant !
voorwaarde, de la condition
voorzichtig prudent
voren (naar- komen) s'avancer
vorige vrijdag vendredi passé
vork, de la fourchette
vormen former
vraag, de !a question
vragen stellen poser des questions
vragen demander
vreselijk terrible, terriblement
vrezen craindre
vriend, de l’ami
vriendelijk amical, sympathique
vriendin, de l’amie
vriendschap, de l'amitié
vrij goed assez bon, plutôt bon
vrij libre
vrijdag vendredi
vrije tijd, de Ie temps libre
vroeg tôt
vroeger plus tôt, avant, auparavant, jadis
vrolijk gai, joyeux
vrouw, de la femme
vrouwelijk féminin
vrucht, de le fruit
vruchtensap, het le jus de fruits
vuil sale
vullen remplir
vuur, het le feu
W
waar ? où?
waar vrai
waarheid, de la vérité
waar ... naartoe? où ? (mouvement)
waarom ? pourquoi?
waarschijnlijk probablement
waarschuwen prévenir
waaruit bestaat ... ? en quoi consiste ...?
wachten (op) attendre
wafel, de la gaufre
wagen, de la voiture
wakker (r)éveillé
wakker maken réveiller
Wallonië la Wallonie
wandelen se promener
wandeling, de la promenade
wanneer ? quand?
want car
wapen, het l’arme
warm chaud
wassen laver
wat (ce) que, quoi
wat un peu
wat jammer! Quel dommage!
wat nog ? quoi d’autre?
water, het l’eau
wedstrijd, de la compétition, Ie concours, le match
week, de la semaine
weekend,het Ie week-end
weer de nouveau
weer, het le temps (météo)
weg, de le chemin
weg zijn être sorti
wegen peser
wegens à cause de
weggaan partir
weigeren refuser
weinig peu de
wekker, de le réveil
wel bien
welk? Quel?
Welkom bienvenue
wennen (à) s’habituer (à)
wensen souhaiter
wereld, de le monde
werk, het le travail
werkelijk réellement
werken travailler
werpen jeter
West-Vlaanderen la Flandre occidentale
westen, het l’ouest
wet, de la loi
weten savoir
wetenschap, de la science
wetenschappelijk scientifique
wie ? qui?
wijn, de Ie vin
wijzen montrer, indiquer
wild sauvage
willen vouloir
wind, de Ie vent
winkel, de le magasin
winkelstraat, de la rue commerçante
winnen gagner
winter, de l’hiver
wiskunde, de les mathématiques
wit blanc
woensdag mercredi
wonen habiter
woonkamer, de la salle de séjour
woonplaats, de le lieu de résidence
woord, het le mot
woordenboek, het Ie dictionnaire
worden devenir
Z
zaak, de l’affaire
zaal, de la salle
zacht doux
zak, de le sac
zakje, het le sachet
zand, het le sable
zanger, de le chanteur
zangeres, de la chanteuse
zaterdag samedi
zee, de la mer
zeep, de le savon
zeggen dire
zeker sûr, sûrement
zelf même
zelfs même, également
zelfverzekerd sûr de soi
zenden envoyer
zes six
zeven sept
zetten mettre
zich voorstellen se présenter
zichzelf soi-même
ziek malade
ziekenhuis, het l’hôpital
ziekenwagen, de l’ambulance
ziekte, de la maladie
zien voir
zijn être
zin, de la phrase / l’envie
zin hebben in... avoir envie de...
zingen chanter
zitkamer, de le salon
zitten être assis, se trouver
zitten (in het tweede jaar-) être en deuxième
zo + adj. Si + adj.
zo vroeg si tôt
zo... als aussi... que
zoals comme
zodat de sorte que
zodra dès que
zoeken chercher
zoet doux
zolang aussi longtemps que
zomaar tout simplement
zomer, de l’été
zondag dimanche
zonder sans
zoon, de le fils
zorgen voor s'occuper de
zout, het le sel
zoveel autant, tant (de)
Zuid-Amerika l’Amérique du Sud
zuiden, het le sud
zus / zuster, de la sœur
zwaar lourd(e), sérieux
zwak faible
zwart noir
zwembad, het la piscine
zwemmen nager
zwijgen se taire