3.1. la négation

3.1. 1. “Geen”:

On utilise “geen” avec un substantif indéterminé (= précédé de “een” ou d’aucun article)
Dat is een mooi huis - Dat is GEEN mooi huis
Ik heb geld - Ik heb GEEN geld
Het zijn goede leerlingen - Het zijn GEEN goede leerlingen
Ik studeer Engels - Ik studeer GEEN Engels
Het is tien uur - Het is GEEN tien uur

3.1.2. “Niet”

Dans tous les autres cas (avec des substantifs déterminés, des adjectifs, des compléments introduit spar une préposition, …) on utilise “niet”. Pour la place du « niet » dans la phrase, il faut cependant faire la distinction entre la négation de la phrase et la négation d’un groupe complément.

négation de phrase

On met le “niet” à la fin de la phrase
Ik rook NIET
Ik vergat mijn paraplu NIET
Ik ken hem NIET

Mais on le met devant…
a) la deuxième partie du verbe rejeté (infinitif, participe passé, particule): Ze wil helaas NIET verkopen
b) un adjectif attribut du sujet: Die man is NIET gek.
c) un adverbe: Jij zingt NIET vaak.
d) une Construction introduite par une préposition: Hij ging gisteren NIET naar school
Mais: si il est clair que le complément et le verbe ne forment pas un tout et que c’est l’action qui doit être niée, on mettra la négation à la fin de la phrase (éventuellement devant le participe passé ou l’infinitif) :
Hij heeft in de klas NIET gerookt.
Pour plus de détails, voir le point ci-dessous.
Lorsqu’on a plusieurs compléments circonstanciels, on choisira la place de “niet” d’après la logique:
Ze is NIET met haar broer naar Amsterdam gegaan (maar met haar moeder…)
Ze is met haar broer NIET naar Amsterdam gegaan (maar naar Parijs…)
Attention: Hij heeft genoeg drank in huis - Hij heeft niet genoeg drank in huis
Hij heeft drank genoeg in huis - Hij heeft geen drank genoeg in huis.

négation d’une partie de la phrase:

Lorsqu’on ne veut nier qu’un élément de la phrase, on mettra “niet” devant cet élément:
Niet alle leerlingen gaan op schoolreis
Ik versta u niet helemaal
Ik kom niet morgen, maar overmorgen

Faites donc attention à la différence entre:
Hij heeft vaak niet gezongen [et] Hij heeft niet vaak gezongen.
Hij heeft het helemaal niet begrepen [et] Hij heeft het niet helemaal begrepen

3.1.3. “Niet meer” / “geen ... meer”

Si on veut mettre une phrase avec “nog” à la négation, on utilisera “meer” dans la phrase négative

a) “Geen … meer”:
Heeft hij gisteren nog een boek gekocht? - Nee, hij heeft GEEN boek MEER gekocht
Heeft hij nog andere opmerkingen? - Nee, hij heeft GEEN andere opmerkingen MEER.
Heeft hij nog wat geld over? - Nee, Hij heeft GEEN geld MEER over
Hij is nog een kind - Hij is GEEN kind MEER

b) “Niet meer:”
Is het nog interessant? Nee, het is NIET MEER interessant / Het is NIET interessant MEER.
Heeft hij gisteren nog gelezen? Nee, hij heeft gisteren NIET MEER gelezen.
Herinner jij je nog wat we toen gedaan hebben? Nee, dat kan ik me NIET MEER herinneren
Heb jij nog aan hem gedacht? Nee, ik heb NIET MEER aan hem gedacht.

3.1.4. “Nog niet” / “nog geen .....”

Pour nier une phrase avec “al”, on utilise “nog niet” ou “nog geen…”:

a) Nog geen …:
Heeft hij al een jas gekocht? - Nee, hij heeft NOG GEEN jas gekocht.
Heb je al melk gedronken? - Nee, ik heb NOG GEEN melk gedronken.
Is het al zes uur? - Nee, het is NOG GEEN zes uur.

b) nog niet:
Is ze al getrouwd? - Nee, ze is NOG NIET getrouwd
Heeft hij dat boek al gekocht ? - Nee, hij heeft dat boek NOG NIET gekocht.
Heb je je melk al gedronken? - Nee, ik heb mijn melk NOG NIET gedronken
Heeft ze het hem al gevraagd? - Nee, ze heeft het hem NOG NIET gevraagd.

3.1.5. Autres négations:

Heeft hij IETS gezegd? - Hij heeft NIETS gezegd
Heb je IEMAND gezien? - Ik heb NIEMAND gezien.
Heeft hij WEL EENS problemen? - Hij heeft NOOIT problemen
Denk je OOIT aan hem? - Ik denk NOOIT aan hem.
Heb je mijn boek ERGENS gezien? - Ik heb je boek NERGENS gezien
.

retour à la liste

faire l'exercice

3.2. ordre des mots

Ordre normal: La phrase commence normalement par le sujet, ensuite on met la base verbale conjuguée, et enfin les compléments.
De trein vertrekt om 17u ’s avonds in Zürich.
Si le verbe est composé de deux parties, avec un participe passé, un infinitif, ou une particule en deuxième partie, celle-ci sera rejetée en fin de phrase.
Ik heb haar deze morgen opgebeld.

Principales et conjonctions: on utilise l’ordre normal lorsque deux principales sont assemblées à l’aide d’une virgule ou d’une conjonction de coordination (en/of/maar/want)
De koeien lopen in de wei en ze eten gras.
De koeien lopen in de wei maar ze stonden gisteren in de stal.

Inversion : Pour insister sur les compléments de lieu, de temps, ou autres, on commence la phrase par cet élément. Ensuite on applique l’inversion (verbe+sujet)
In Zürich vertrekt de trein om 17u ’s avonds.
In 1998 won deze acteur al een Oscar voor zijn rol in de film "Jamaica"

L’inversion est également utilisée dans les questions:
Wanneer vertrekt hij?

Place de l’objet:
1°/ si le verbe est composé de deux parties, l’objet direct devra se placer entre ces deux parties:
Ik heb een appel aan mijn zus gegeven
2°/Pour l’ordre des objets directs et indirects, on a le choix entre :
- Objet direct + préposition + objet indirect,
Ik heb een mooi geschenk aan mijn moeder gegeven voor haar verjaardag.
- Ou: objet indirect (sans préposition) + objet direct:
Hij heeft zijn secretaresse bloemen gegeven.

Place des autres parties
1°/ Après le verbe conjugué: het + er + zich
Hij heeft het er erg moeilijk mee.
Zij maakt er zich geen zorgen over

2°/ CCtemps + objet, ou objetCCtemps: cela dépend de l’importance de ces deux parties dans la phrase :
Ik werk het verslag morgen wel af.
Ik geef morgen het verslag aan mijn leraar.

Remarque: si l’objet est un pronom, il se placera alors d’office devant le complément de temps.
Ik heb het hem gisteren gegeven.
3°/ Temps + Agent / Manière + Lieu
Dat materiaal is verleden jaar door de school in Duitsland besteld.

Les subordonnées circonstancielles:
Dans une subordonnée on rejette le verbe conjugué à la fin de la subordonnée. Le premier groupe immédiatement après la conjonction de subordination doit toujours être le sujet.
We kopen water omdat we dorst hebben.
We gaan morgen naar de kust als het goed weer is .
Ik vond het boek dat je mij geleend had zeer goed.
Ik kende de mensen niet met wie ze daar stond te praten
.
Attention: si la subordonnée précède la principale, n’oubliez pas de faire une inversion dans celle-ci
Hoewel het al eind mei was, was het weer nogal koud.

La subordonnée infinitive: (om) + compléments+te+infinitif
Hij komt om 17 uur om zijn huiswerk met mijn dochter te maken.

retour en haut de page

faire l'exercice

3.3 Les conjonctions de coordination

Conjonction Phrase d'exemple
dus* Ze hadden geen geld, dus ze konden het niet kopen.
en Ik hang mijn jas en help je even.
of Je komt morgen, of je moet niet meer komen!
maar Ik heb al geschreven, maar ik heb nog geen antwoord gekregen.
want Het regent, denk ik, want hij doet zijn jas aan.
hetzij...hetzij U kunt kiezen: hetzij we gaan naar Rome, hetzij we keren terug naar huis.
of (wel)... of (wel)... We hebben twee mogelijkheden: of we blijven thuis, of we gaan naar de bioscoop.
doch (vielliot) Zij fluisterde nog een keer zijn naam, doch hij hoorde haar niet meer.

la conjonction de coordination sert à juxtaposer deux phrases principales. Elle ne change en rien l'ordre des mots.

*dus peut également être un adverbe, et est alors suivi d'une inversion lorsqu'il est utilisé en début de phrase.

 

retour en haut de page

faire l'exercice

3.4 La subordonnée infinitive

principale préposition éventuelle compléments éventuels expression verbale
Ze heeft gevraagd - de foto's te zien.
Hij is gekomen om er ons iets over te vertellen.
Hij speelde in plaats van zich voor te bereiden.
Ze sprong in het water zonder - te aarzelen.

retour en haut de page

faire l'exercice

3.5. Verbes sans "te"

Toute une série de verbes sont suivis d'un infinitif qui ne demande pas le "te". C'est le cas de tous les auxiliaires de mode (kunnen, moeten, mogen, willen, zullen, zouden), des verbes de perception (horen, voelen, zien) et de toute une série d'autres verbes (blijven, doen, gaan, komen, laten). Enfin, trois verbes (durven, helpen et leren) peuvent être suivis d'un infinitid avec ou sans "te"

Verbe de base Phrase d'exemple
blijven Ze blijft even bij mij wonen.
doen Mijn broertje doet me vaak lachen!
durven Hij durfde de professor tegenspreken. / Hij durfde de professor tegen te spreken.
gaan Ik ga vaak in het bos wandelen.
helpen Help me het huis opruimen. / Help me het huis op te ruimen.
horen Ik hoorde mijn vader roepen.
komen Kom je even kijken?
kunnen Ik kan niet zwemmen.
laten Ik laat jullie even alleen werken.
leren Hij leert heel vlug dansen. / Hij heeft mij geleerd allerlei soorten dansen te oefenen.
moeten Je moet onmiddellijk stoppen!
mogen Dat mag ik van mijn moeder niet doen.
voelen Ik voel de baby al bewegen!
willen Ze wil haar huis niet meer verkopen.
zien Zuster An, zie je niemand aankomen?
zullen Ik zal het hem onmiddellijk zeggen.

retour en haut de page

faire l'exercice

3.6. Le double infinitif

Les verbes de la liste 3.5 (qui sont suivis d'un infinitif sans "te") prennent le double infinitif quand on les met à un temps composé. C'est également le cas des verbes staan, hangen, liggen, lopen etc.

Exemples:
Ze zijn daar altijd blijven wonen.
Ze is gaan wandelen.
De was heeft de hele dag hangen drogen.
Hij is naast me komen zitten.
Je had het wel eens kunnen zeggen!
Hij heeft de hele morgen liggen rusten.
Die hond heeft de hele tijd lopen blaffen.
Je had maar moeten komen: het was echt leuk.
Ze heeft met de buren staan praten.
Ze heeft haar hart voelen kloppen.
Hij heeft niet meer willen emigreren.
Ik heb haar niet zien weggaan.

retour en haut de page

faire l'exercice

 

3.7. Le discours indirect

Le discours indirecte rapporte les paroles d'une personne, en utilisant un verbe déclamatif tel que "zeggen", "vertellen", "vragen", "roepen", suivi d'une subordonnée reprenant les paroles à rapporter.

Exemples:
(1) Toen zei ze tegen me: 'Ik wil je nooit meer zien.' (discours direct)
Toen zei ze tegen me dat ze me nooit meer wilde zien. (discours indirect)
(2) 'Zal ik je naar huis brengen?', vroeg hij verlegen. (discours direct)
Hij vroeg verlegen of hij haar naar huis mocht brengen. (discours indirect)

Il faut donc faire attention à la concordance des temps, et changer les pronoms personnels et possessifs si nécessaire.

Discours direct Discours indirect
Hij zei: "Ik moet even naar buiten." Hij zei dat hij even naar buiten moest.
Hij zei: "Ik ben even naar de stad geweest." Hij zei dat hij even naar de stad was geweest / geweest was.
Hij zei: "Ik zal morgen later komen. Hij zei dat hij de volgende dag later zou komen.
Hij had gezegd: "Ik ben ziek." Hij had gezegd dat hij ziek was.
Hij had gezegd: "Ik ben ziek geweest." Hij had gezegd dat hij ziek was geweest / geweest was.

retour en haut de page

faire l'exercice

3.8. La subordonnée relative

3.8.1.Pronoms relatifs (voir aussi point 1.16)

La première question à se poser est: y a-t-il un antécédent?
1) NON on utilise "wie" pour les personnes, et "wat" pour les objets / concepts
Exemples: Wie dat gezegd, begrijpt er niets van.
Wie de ruiten breekt moet ze betalen.
Ik begrijp niet wat je zegt.

2) OUI on regarde le genre de l'antécédent.
a) Si l'antécédent est un mot en "het" singulier, on utilise le pronom relatif "dat"
Jan heeft een huis gekocht dat in het centrum van Brugge ligt.
b) Si l'antécédent est un mot en 'het' pluriel, ou un mot en 'de' (singulier ou pluriel): le pronom relatif sera 'die'
c) Si le pronom relatif doit être combiné à une préposition, on utilisera 'préposition + wie' pour des personnes, ou 'waar+préposition' pour des choses/concepts.

3.8.2. Ordre des mots

1) La subordonnée relative se place le plus près possible de son antécédent mais les éléments de fin de phrase et la négation peuvent se placer entre l'antécédent et la subordonnée.
Ik heb de snoepjes niet gegeten die ze me gegeven had.

2) Dans la subordonnée relative, le sujet, si il y en a un, doit toujours suivre directement le pronom relatif, tandis que le verbe sera rejeté à la fin de la subordonnée. Si ce verbe conjugué a une particule séparable, celle-ci se ratachera de nouveau devant le verbe.
Mijn moeder spreekt met de leraar die ons wiskunde geeft.
Ik heb buren die mijn moeder al dertig jaar kent.
We moeten de trein nemen die om 7 uur aankomt.

3) Lorsqu'une subordonnée est insérée dans la proposition principale, les deux formes verbales doivent être séparées par une virgule.
De film waarover ze spreken, is nu in de bioscoop.

retour en haut de page

faire l'exercice

3.9. Les conjonctions de subordination

3.9.1. Pour exprimer le Temps

als Als de zon ondergaat, gaan de dieren slapen.
wanneer Wanneer het regent neem ik een paraplu mee.
nu Nu ik werk heb ik een salaris.
toen Toen ik een kind was, kreeg ik zakgeld.
terwijl Hij zorgt voor de kinderen terwijl zijn vrouw werkt.
nadat Hij is ontslagen nadat hij vier keer dronken op zijn werk was gekomen.
voor(dat) Ze had al een kind voor(dat) ze getrouwd was.
alvorens / eer(dat) Alvorens hij kwaad is moet er heel wat gebeuren.
tot(dat) Hij was arm, tot(dat) hij met de lotterij één miljoen euro won.
sinds Sinds hij een kind heeft, rijdt hij voorzichtiger.
zolang Zolang er oorlogsindustrie is, zullen er oorlogen zijn.

3.9.2. Pour exprimer la cause

doordat Doordat ze zonder jas naar buiten ging, heeft ze nu een longontsteking.
daar Daar de minister ziek is, kan het overleg niet doorgaan.
aangezien Aangezien u uw gasrekening niet betaald heeft, zijn wij genoodzaakt het gas af te sluiten.
omdat Hij gaat niet naar het feest omdat hij geen zin heeft..

3.9.3. Pour exprimer la conséquence

zodat Hij drinkt al jaren te veel, zodat hij nu een kapotte lever heeft..
zo...dat Hij riep zo hard dat de buren kwamen kijken.

3.9.4. Pour exprimer le but

opdat De mensen demonstreren opdat er een einde aan de wapenwedloop komt.
om...te
(voir aussi 3.4.)
Om ongestoord te kunnen praten hebben ze de kamerdeur op slot gedaan
teneinde Teneinde met succes aan vervolgonderwijs te kunnen deelnemen moet men het Nederlands voldoende beheersen.

3.9.5. Pour exprimer la comparaison

zoals Zoals je ziet, ben ik toch gekomen.
alsof Je kijkt alsof je een spook hebt gezien.
of Het lijkt wel of je alles weet.

3.9.6. Pour exprimer la restriction

voor zover Voor zover ik weet heeft niemand bezwaar tegen dit voorstel.
zonder dat Hij is getrouwd zonder dat ik het wist.
behalve als De kinderen moeten om acht uur naar bed gaan, behalve als er bezoek is.
laat staan dat/als Ik fiets al niet graag bij mooi weer, laat staan als het regent.
tenzij Ik kom op je feestje tenzij ik ziek ben.

retour en haut de page

faire l'exercice