Faire l'exercice


het brood

de hamburger

de taart

de kaas

het ei ( de eieren)

de friet(-en /-es) / frietjes

het fruit de (fruiten)

de jam

de pinda's

het zout

de groente(n)

het ijs


de wijn


de maaltijd
's morgens: het ontbijt
's middags: de lunch
's avonds: het diner (het avondmaal)

de mosterd

een broodje gezond

het snoep (de snoepjes)

het kopje koffie

de lolly

de thee

de augurk(en)

de rijst

het pakje chips

de boter


de frisdrank


de peper

de boterham

het vlees

Faire l'exercice